Geschiedenis DGS, dl. 1
Over Nic Roozendaal
‘Sportduiken is niet gevaarlijker dan fietsen op de Kleiweg’. Een intrigerende kop in een Goudsche Courant uit 1965 boven een artikel over onze vereniging, waarin Nic Roozendaal uitlegt dat sportduiken een heerlijke en beetje avontuurlijke liefhebberij is. En dat duiken, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, beslist niet gevaarlijker is dan fietsen op de Kleiweg in Gouda.
De afgelopen 50 jaar heeft ons geleerd dat Nic gelijk had. We zijn gelukkig niet geconfronteerd met ernstige ongelukken binnen onze sportduikvereniging. Dat hebben we mede te danken aan de grondige en uitgebreide opleidingen die we geven onder de vlag van de Nederlandse Onderwatersport Bond (NOB). Deze opleidingen betekenen voor zowel instructeurs als cursisten soms hard werken. Net zoals we al die jaren hard hebben gewerkt om de vereniging te krijgen waar hij nu is. Maar daar staat tegenover dat we samen ook altijd veel plezier hebben gehad; we lachen wat af met elkaar.
De eerste man
(interview door Arthur Palache van het NOB, afgenomen in voorjaar 2008; Nic is overleden op 13 mei 2010)
Nic Roozendaal is een rijzige man met een vriendelijk voorkomen. Woont in Heerenveen, en is nog steeds (ere)lid van de Goudse Sportduikers. Als ik zijn woning nader zie ik een fraaie, met houtsnijwerk versierde totempaal in zijn voortuin staan. Later zal blijken dat er ook in zijn achtertuin nog meer exemplaren staan opgesteld, waarvan er één in bonte kleuren geschilderd is.
Nic is nu 82 jaar en heeft zijn werkzaam leven besteed in het onderwijs. “Ik was leraar lichamelijke opvoeding.” In gewone woorden gymnastiekleraar en dat verklaart dat hij zich ook intensief met de praktijk van de duikopleidingen heeft beziggehouden. “Ik heb als kind kennis gemaakt met het onderwaterleven op Ambon, waar wij toen woonden.” En als bij toverslag ligt er ineens een aandoenlijk zwembrilletje op tafel. Twee houten framepjes met glaasjes erin, bijeengehouden met een visdraadje en voorzien van een dunne reep autobinnenband om op het hoofd te houden. “Dat was wat ik daar gebruikte om onder water te kijken,” zegt hij. Een zelfgemaakt brilletje, waarvan ik me nauwelijks kan voorstellen dat het de ogen waterdicht omsluit. “Ik was een jaar of elf toen ik dit gebruikte. Na een vakantie in Zuid-Frankrijk, in 1959, werd ik geattendeerd op de gebroeders Van Wingerden, die in het zwembad aan het oefenen waren met tweeslangsautomaten. In de zomer van 1961 kocht ik in Zuid-Frankrijk een ademautomaat, een tweetraps, éénslangsautomaat van Nemrod. En toen ik daarmee in Holland verscheen verklaarde men mij voor gek. Niemand had nog ooit zo’n ding gezien, iedereen dook toen met een tweeslangsautomaat, meestal een Dräger of een Loosco. En zo’n ding, met maar één slang, nee dat kon niet werken, was het commentaar.” Nic was in Nederland waarschijnlijk de eerste man met zo’n automaat. Hij heeft hem bewaard en hoewel de slang in de loop der jaren (meer dan veertig jaar!) wat hard geworden is, ziet het apparaat er nog steeds modern uit. “Ik sloot me bij de gebroeders Van Wingerden aan en we hebben toen besloten een club op te richten. We waren met een man of tien en zo is in oktober 1960 de Onderwater Jagers Club Gouda ontstaan. Dat was dus ruim vóór de oprichting van de Nederlandse Onderwatersport Bond. Er bestonden in die tijd al wel duikverenigingen, verdeeld over een tweetal organisaties. Dat waren de Onderwater Jagers Club, die in verschillende steden een afdeling had en de NVBO, waar de overige verenigingen in waren samengegaan. Bij de oprichting van de Nederlandse Onderwatersport Bond in oktober 1962 zijn die twee organisaties samen gegaan. OJC Gouda heeft toen de naam veranderd in de Goudse Sportduikers, een naam die nu nog gevoerd wordt en waarvan ik nog steeds (ere)lid ben.”
De duikcarrière van Nic heeft zich voornamelijk in Nederland en in de Middellandse Zee afgespeeld. Grevelingen (toen nog open water) en Oosterschelde waren uiteraard favoriet. We zijn vaak in de Middellandse Zee geweest. Dat was in de jaren zeventig, samen met de club. Later ben ik meer gaan snorkelen. Daarvoor hoef je geen zware apparatuur mee te sjouwen en vaak zie je nog meer ook, zo direct aan de oppervlakte. En dat snorkelen heb ik, samen met mijn vrouw, vaak en veel gedaan, in allerlei landen. De mooiste plekjes hebben we op die manier bezocht, schitterend.” Nic kijkt nog met een gelukkige blik als hij er aan terugdenkt. “We hebben vaak door Indonesië gereisd. Tijdens een verblijf op een boot was wel perslucht aanwezig, maar wij gaven toch de voorkeur aan snorkelen en hebben dingen gezien die de duikers volledig gemist hebben.”
Het snorkelen vond Nic zo belangrijk dat hij er een paar boekjes over geschreven heeft. Als je ze nu ziet komen ze wat primitief over, maar in die dagen waren de reproductiemogelijkheden veel minder dan tegenwoordig. Het boekje “Duiken maar 1”, over snorkelen, is uitgegeven samen met de Studiekring voor Zweminstructeurs. “Duiken maar II”, over persluchtduiken is in eigen beheer uitgegeven. Later, in de zeventiger jaren, is het boek ‘Duiken maar…’, als losbladige uitgave over de praktijk van het duiken en snorkelen verschenen. Nic was ook hier de eerste man die een boek over de praktijk heeft geschreven. De theorie was omstandig beschreven in het bondsinstructieboek van de NOB, dit was er een praktische aanvulling op. Een gedegen werk, dat veel informatie gaf over trainingen, trainingsschema’s en conditietraining. Bovendien werden alle vaardigheden, nodig voor de sportduiker, omstandig uitgelegd en in oefeningen verpakt. Het was het eerste boek op dat gebied en heeft, zeker in die dagen, in een behoefte voorzien.
Als ik naar zijn aantal duiken vraag zegt hij: Geen idee. Ik was een echte zondagsduiker, dus het is niet een waanzinnig aantal. Maar alle soorten duiken die er zijn heb ik wel gemaakt.” En als voorbeelden geeft hij: “ijsduiken, zoetwaterduiken, duiken in helder water, duiken in troebel water, reddingsduiken, noem maar op, ik heb het allemaal wel gedaan. Ik heb ook wel eens bij een zoekactie geholpen en in samenwerking met de politie naar een drenkeling gezocht. Niet gevonden overigens. Verder heb ik in een gastank gedoken en ben ik de Vliet op zoek geweest naar archeologische vondsten. Dat maakte natuurlijk een geweldig indruk. Zelfs in de Gouwe heb ik gedoken en buitenboordmotoren boven gebracht. Ik heb ook in een ondergelopen kelder van een huis gedoken. Het merkwaardige was dat er watervlooien in leefden. Het is me nog een raadsel hoe die daar terechtgekomen zijn.”
“In de Middellandse Zee heb ik een keer een probleem gehad. Ik zat onder de boot, op een meter of vijftig en kreeg toen problemen met een geleend duiktoestel. Ik heb dat met gebaren aan mijn maat doorgegeven, maar die reageerde niet. Ik ben toen toch maar opgestegen, in mijn eentje. Eerst naar zes meter dan naar drie tot de lucht echt op was. Ik heb er nooit last van gehad, maar het was wel spannend.”
“Wat dichterbij, in de Hollandse IJssel, was ik aan het zoeken naar een buitenboordmotor. Er was natuurlijk niets te zien, het is er volkomen donker, dus alles moest op de tast. En toen kwam ik vast te zitten .Een bos prikkeldraad was de oorzaak. In eerste instantie raakte ik wat paniekerig, maar dan ga je toch even rustig nadenken. Door me zo klein mogelijk te maken en mezelf voorzichtig met mijn handen achteruit te duwen ben ik weer losgekomen. Ik ben ook niet meer verder gaan zoeken, de schrik zat er flink in…”
Er ligt een dikke ordner op tafel. Het ‘duikarchief’. Doorbladerend zie ik vele uitgeknipte krantenartikelen, waarin keer op keer de Goudse Sportduikers in het nieuws komen. Opmerkelijk is dat de eerste vrouwelijke ijsduiker Nic’s schoonzuster was. In de strenge winter van 1963. Mensen die een keer onder het ijs gedoken hebben noemden we ‘IJsbeertjes’. Wat dat betreft is het jammer dat we niet meer van die strenge winters hebben.”
In de tuin liggen nog andere getuigen van de duikcarrière van Nic. Een door hem opgedoken huismerksteen en een indrukwekkend anker versieren de tuin, naast de al genoemde totempalen. Die totempalen zijn resultaat van de andere hobby van Nic. Hij maakt ze zelf. Op veel plekken in zijn huis is houtsnijwerk te zien en ondanks zijn leeftijd besteedt hij hier nog veel aandacht aan en, wat veel belangrijker is, beleeft daar veel plezier aan. Bovendien is het uniek en ook hierin is hij de eerste man. De eerste man die ik tegenkom met een dergelijke liefhebberij.
(Uit het jubileumboek 50 jaar De Goudse sportduikers uit 2010)